(Reliek)Schrijn van Thomas a Kempis

Reliekschrijn Thomas à Kempis

In de Onze-Lieve-Vrouwebasiliek te Zwolle staat onder het oksaal en naast het altaar van de Onze Lieve Vrouw van Smarten een schrijn bescheiden opgesteld. Maar in al zijn bescheidenheid valt het kistje op in het neogotische interieur van de basiliek. De schrijn bevat de beenderen van reguliere kanunnik Thomas a Kempis en heeft sterke overeenkomsten met het fenomeen relieken en reliekschrijnen. Hoewel Thomas a Kempis en zijn geschriften reeds in overvloed onderwerp zijn geweest van menig onderzoek, blijft het onderzoek naar zijn schrijn achter. Juist een onderzoek waarbij de focus op de schrijn ligt kan nieuwe inzichten teweeg brengen over het object en Thomas a Kempis.

Marjolein Dik

Thomas à Kempis: Modern Devoot, Kopiist, Auteur

Portret van Thomas à Kempis

De veertiende eeuw was een roerige tijd voor de kerk in Nederland. Niet alleen had de kerk te maken met de pauselijke ballingschap naar Avignon en het Westerse Schisma, ook de opkomst van hervormingsbewegingen deed zijn intrede, zoals de Moderne Devotie. De Moderne Devotie vormde de basis voor een nieuwe kloosterbeweging en zorgde voor vernieuwing in het religieus leven, onderwijs, en boekcultuur. Tijdens deze roerige tijden en de opmars van de Moderne Devotie werd in 1379/1380 Thomas (Hemerken) a Kempis geboren in het tegenwoordige Duitse Kempen.[1]

Mede door zijn oudere broer Johannes en een aanbevelingsbrief kon Thomas zich bij de broeders in Deventer voegen. Hier heeft Thomas zich, onder het toeziend oog van Florens Radewijns, de grondbeginselen van de Moderne Devotie eigen gemaakt.[2] In 1399 trad Thomas toe tot het augustijner koorherenklooster Sint Agnietenberg, gelegen ten noordoosten van Zwolle, waar zijn religieuze vorming zich verder ontwikkeld. In 1406 wordt hij als koorheer ingekleed, en in 1407 heeft Thomas zijn professie gedaan, welke gevolgd werd zijn priesterwijding in 1413/1414. Thomas zal uiteindelijk vrijwel zijn hele leven doorbrengen in het klooster Sint Agnietenberg, met slechts enkele kortstondige uitzonderingen. Binnen het klooster beklede Thomas vanaf 1424/1425 de functie van subprior en novicemeester. Tot prior is Thomas nooit benoemd geweest.

Thomas wijde zich aan het schrijven van teksten, het kopiëren van boeken en de begeleiding van jonge kloosterlingen. In zijn geschriften toont Thomas zijn voorkeur voor ervaringskennis boven theoretische kennis.[3] Tussen 1418 en 1427 schreef hij zijn – tot op heden- meest bekende werk, de Imitatio Christi. Het werk werd verspreid in binnen- en buitenland maar de aard van het werk rees tevens de vraag over aan wie het auteurschap toegeschreven moest worden. De reden tot twijfel kwam voort uit vroegtijdige, afzonderlijke en anonieme publicatie van delen van het boek, alvorens deze uitgebracht waren als compleet werk. Gedurende zijn verblijf in het klooster hield Thomas de kloosterkroniek bij. Uit dezelfde kloosterkroniek blijkt dat Thomas a Kempis stierf op 25 juli 1471 en werd begraven in de oostelijke kruisgang van het Sint Agnietenklooster.[4]

[1] Marinus K.A. van den Berg, “Thomas van Kempen: Agnietenberger met een missie binnen de muren,” in Ons Geestelijk erf 77, no. 1 (2003): 9-11. Martijn Schrama, “Theologie en Spiritualiteit: Een onderzoek naar het mens- en godsbeeld in de Hortulus Rosarum en de Vallis Liliorum van Thomas van Kempen,” in Tijdschrift voor Filosofie en Theologie 60, no. 2 (1999): 208. Anna Dlabacová en Rijcklof Hofman. De Moderne Devotie: Spiritualiteit en cultuur vanaf de late Middeleeuwen (Zwolle: WBooks, 2018), 130-131.

[2] Van den Berg, “Thomas van Kempen,” 12-13.

[3] Van den Berg, “Thomas van Kempen,” 14-17 en 22. Schrama, “Theologie en Spiritualiteit,” 208.

[4] Van den Berg, “Thomas van Kempen,” 25. Henk Bach en Tom Waterreus, Verum, pulchrum et bonum: De neogotiek en het interieur van de Onze Lieve Vrouwebasiliek te Zwolle (Zwolle: Parochie Thomas a Kempis, 2010), 27. Ton Hendrikman, “Thomas (Hemerken) van Kempen,” in OLVBasiliek-Zwolle (Zwolle, januari 2004), geraadpleegd via https://www.basiliekzwolle.nl/activiteiten/thomas.htmNico Lettinck, “Zwolle: De reliekschrijn van Thomas van Kempen,” in Overijssel: Plaatsen van Herinnering, ed. Wim Coster, Jan ten Hove (Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker; Zwolle: Historisch Centrum Overijssel, 2011), 484.

Het gelaat van de schrijn

De schrijn van Thomas a Kempis in de Onze-Lieve-Vrouwebasiliek te Zwolle.

De schrijn (inventaris nummer: 10494-74) met de beenderen van Thomas is in 1673 vervaardigd door Hermannus van Arnhem in opdracht van Arnoldus Waeijer (1606-1692). Het kistje is gemaakt van hout, is rechthoekig en heeft een trapeziumvormige deksel. De omvang bedraagt 47 cm in de hoogte, 94 cm in de breedte en is 37 cm diep. De houten schrijn vormt een omhulsel voor een verzegelde glazen behuizing waarin de beenderen rusten.[1] De in barokke stijl uitgevoerde schrijn is gedecoreerd met strengen van blad en bloemen gesierd door gevleugelde engelenhoofdjes op de hoeken en in het midden van de schrijn. De rand van de onderkant en de deksel zijn gedecoreerd met een lijst van gouden bladeren. Op de voorzijde is de inscriptie “RELIQUIAE PII THOMAE A KEMPIS” aangebracht op een snede in de vorm van een tekstrol. Het geheel is gepolychromeerd, hoofdzakelijk in de kleuren turquoise blauw en goud.[2] De staat van de schrijn is goed en bevat nog altijd zijn diep turquoise kleur en volle schitterende gouden accenten. De vraag of dit de originele staat is, of dat er restauraties hebben plaatsgevonden is door een gebrek aan vastgestelde of publiekelijk overgeleverde informatie niet te achterhalen. De wijze waarop de schrijn tegenwoordig wordt gepresenteerd is door Stichting Grafmonument Thomas a Kempis opgesteld. De schrijn staat op een kalkstenen sokkel met daarop de inscriptie “THOMAS A KEMPIS 1380-1471”. En boven de schrijn hangt een schilderij van Bart Domburg waarop het Sint Agnietenklooster staat afgebeeld. De bescheiden en sobere stijl waarin de schrijn tegenwoordig staat opgesteld komt volgens de Stichting overeen met de idealen van de Moderne Devotie. De standplaats van de schrijn kent echter een bewogen geschiedenis die gekenmerkt werd door verhuizingen.

[1] Ton Hendrikman, Een monument voor Thomas a Kempis (Zwolle: O.L.V.-Basiliek, 2014), 24.

[2] Museum Catharijneconvent, “Zwolle, Onze Lieve Vrouw ten Hemelopneming,” in Kerkcollectiedigitaal. Bach en Waterreus, Verum, Pulchrum et Bonum, 28.

Van kloosterling naar reiziger

In 1672, tweehonderd jaar nadat Thomas was begraven, werden zijn beenderen opgegraven in opdracht van Maximiliaan Hendrik Ernst van Beieren (1621-1688), de kardinaal-aartsbisschop en keurvorst van Keulen. Maximiliaan Hendrik was een groot bewonderaar van Thomas a Kempis en diens geschriften. Zodoende gaf de aartsbisschop aan pastoor Arnoldus Waeijer (1606-1692), die ook een buitengewone interesse had in Thomas en op de hoogte van diens begraafplek, de opdracht de beenderen op te sporen.

Op 1 augustus 1672 werd de begraafplek van Thomas gevonden en op 3 augustus werd zijn graf geopend. [1] Waeijer liet de beenderen overbrengen naar de Sint Jozefkapel, een schuilkerk, in de Spiegelsteeg, en op 29 juni 1674 werd Thomas daar bijgezet in de door Hermannus van Arnhem vervaardigde schrijn.

Tot 1809 zal de schrijn hier verblijven maar werd verplaatst toen de schuilkerk werd opgegeven en samenging met de statiekerk Onder de Bogen aan de Nieuwstraat. Hier stond de schrijn slechts enkele jaren want al in 1848 werd een nieuwe plek toegewezen namelijk de nieuwe Waterstaatskerk.

In 1892 werd de schrijn verplaatst naar de sacristie van de Michaëlkerk, waar het in een door Mengelberg ontworpen grafmonument kwam te staan. Doordat deze kerk in 1965 werd gesloten en gesloopt, verplaatste de schrijn naar de Nieuwe Kerk aan de Bisschop Willibrandlaan, totdat ook deze kerk zijn deuren sloot in 2005.

Op 4 juni 2006 werd de schrijn middels een processie overgebracht naar de Onze-Lieve-Vrouwebasiliek aan de Ossenmarkt. Daar kreeg het kistje een plek onder het oksaal en naast het altaar van de Onze Lieve Vrouw van Smarten. Het zal niet de eerste keer zijn dat Thomas in deze basiliek is. Reeds in 1399 bezocht Thomas de Onze-Lieve-Vrouwekapel, de voorloper van de huidige basiliek.[2]

Terwijl Thomas van Kempis vrijwel zijn gehele leven binnen de muren van het Sint Agnietenklooster doorbracht, heeft hij na zijn dood vele ‘reizen’ gemaakt binnen Zwolle. De reizen zijn een kenmerk van de religieuze en sociaal-maatschappelijke waarde die er aan de schrijn werd toegekend. Met het bijzetten van de schrijn in de Onze-Lieve-Vrouwebasiliek lijkt er een einde te zijn gekomen aan Thomas’ reizigersbestaan.

[1] Hendrikman, Een monument voor, 5-8.

[2] Lettinck, “Zwolle: De reliekschrijn,” 483. Verum, Pulchrum et Bonem, 28. Museum Catharijneconvent, “Zwolle, Onze Lieve,”

Houtsnijder Hermannus van Arnhem

Hermannus van Arnhem kreeg in 1673 de opdracht de schrijn te maken voor de beenderen van Thomas. Over Hermannus van Arnhem is niet veel bekend en hedendaags onderzoek leidt al snel naar publicaties van voormalig redacteur van Bulletin van het Rijksmuseum Jan Verbeek.[1] Verbeek was in zijn onderzoek naar Hermannus van Arnhem hoofdzakelijk aangewezen op overgeleverde rekeningen van de houtsnijder’s verdiensten en stilistische vergelijkingen. Volgens diens onderzoek is Hermannus van Arnhem omstreeks 1640 geboren, was hij aanvankelijk schilder en heeft hij in 1665 samengewerkt met beeldsnijder Jacob Beeldsnider, die hem hoogstwaarschijnlijk houtbewerking heeft geleerd.[2] Hermannus van Arnhem overleed in 1708 volgens de begraafboeken van Zwolle.

Het is tevens lastig gebleken om Hermannus van Arnhem als houtsnijder kunsthistorisch te positioneren omdat er weinig bekend is over Noord-Nederlands houtsnijwerk. Wel zijn er, volgens Verbeek, in zijn werk sterke overeenkomsten te zien met Deventer houtsnijder Derck Daniels.[3]

Hermannus van Arnhem kreeg bekendheid nadat hij in 1667 voor Zwolle de stadszilverkast had vervaardigd. Daarnaast is de in 1669 vervaardigde lijst om het in het Rijksmuseum hangende schilderij van Ten Oever aan hem toegeschreven. Andere toeschrijvingen aan Hermannus van Arnhem bestaan uit decoraties in het Vrouwenhuis te Zwolle (1669), wapenborden (1670 en 1675) waarvan een exemplaar te vinden is in het Fries Museum te Leeuwarden, een preekstoel voor de Sint Geertruida-kerk te Zwolle (1685), en herenbanken voor de Grote Kerk te Zwolle (1687).

Verbeek merkt terecht op dat de manier waarop Van Arnhem in zijn vroege werken het hulst-, hop- en eikeloof en de kleine en grote bloemen gesneden heeft nauwe overeenkomsten vertonen en daarmee zeer aan elkaar verwant zijn.[4] Opvallend zijn de strengen die elkaar kruizen, strengen die over bloemen lopen, of strengen die vanuit bloemen ontspruiten.

In zijn latere houtsneden, met name in de wapenborden en de schrijn van Thomas a Kempis, toont Hermannus van Arnhem een gestileerder en gebondener stijl. In deze houtsneden is de manier van snijden en de positionering van de ranken, bladeren en bloemen overeenkomstig, maar ook de in beiden uitgesneden tekstlinten vertonen gelijkenissen. De schrijn toont daarmee minder verfijning in de decoraties en is op die manier een goed voorbeeld van de stilistische veranderingen in zijn latere oeuvre.

[1]J. Verbeek, “De houtsnijder Hermannus van Arnhem,” in Bulletin van het Rijksmuseum 16, no. 1 (1968),: 24-36. J. Verbeek, “Hermannus van Arnhem, houtsnijder II,” in Bulletin van het Rijksmuseum 16, no. 2 (1968): 67-76.

[2] Verbeek, “De houtsnijder Hermannus,” 34.

[3] Verbeek, “De houtsnijder Hermannus,” 35.

[4] Verbeek, “Hermannus van Arnhem,” 67.

Relijkschrijn of reliekschijn

In katholiek Europa kennen relieken reeds een lange traditie. De beenderen of eigendommen van een heilige werden als zeer bijzonder beschouwd omdat zij bovenmenselijke of goddelijke machten hadden die door de relieken werden gekanaliseerd.[1] Relieken roepen daarbij heilige aanwezigheid op.[2]

Het is dan ook niet verwonderlijk dat mensen dingen doen met objecten. Maar dit geldt ook andersom, objecten beïnvloeden eveneens het gedrag, de acties en het functioneren van de mens.[3]

Deze wederzijdse interactie wordt bij reliekverering duidelijk omdat mens en object dusdanig met elkaar verbonden zijn. Het object of reliek in kwestie dient als metafoor voor het opwekken van persoonlijke (religieuze) ervaringen.[4] Relieken zijn echter dynamische objecten, omdat de houding ten opzichte van het object, en de rituele diensten en associaties met relikwieën in de loop der tijd kunnen veranderen.[5] Dit is zeker te zien in de associaties en waarde die door de eeuwen heen aan de schrijn zijn toegekend.

Een goed voorbeeld van associaties en waarde is te vinden in de enigszins dubbelzinnige inscriptie op de schrijn. Deze verwijst naar de inhoud van de kist als het stoffelijk overschot Thomas, maar draagt tevens een connotatie dat het gaat om de zijn relieken. Thomas a Kempis is echter nooit zalig of heilig verklaard, waardoor niet direct gesproken kan worden van relieken. De inscriptie laat daardoor open voor interpretatie of het hier gaat om wonder-verrichtende beenderen van een heilige die vereerd kan worden, of simpelweg om de beenderen van een (heilig) persoon die doorgaans niet vereerd zou worden.

Dit doet echter vermoeden dat de inscriptie op de schrijn ofwel een standaard aanduiding voor de beenderen is geweest of het gevolg is geweest van een vooraf gekoesterd idee dat Thomas heilig verklaard zou gaan worden. Het is mogelijk dat aartsbisschop Maximiliaan Hendrik, als bewonderaar van Thomas, een heiligverklaring in gang wilde zetten mogelijk als tegenwicht tegen de Reformatie.[6]

Waarom Thomas a Kempis niet zalig of heilig is verklaard is onduidelijk. Door de eeuwen heen zijn er wel de nodige wonderen aan de beenderen toegeschreven. Zo beschrijft Nico Lettinck aan de hand van ooggetuige kanunnik Franciscus Corlui hoe de grafdelvers Thomas aantroffen na het openen van zijn kist. De kledij zou in uitstekende conditie zijn geweest en aan Thomas’ voeten zouden rood, wit en gele bloemen groeien. Dit werd gezien als een verwijzing naar de bloei van Thomas’ geschriften waarvoor zijn lichaam als instrument had gediend. De symboliek van de bloemen zou daarop door Hermannus van Arnhem zijn uitgevoerd. Dit laatste lijkt echter eerder een gevolg te zijn van de stilistische kenmerken uit het oeuvre van de houtsnijder.[7] Daarnaast werden in de jaren nadat de schrijn in het Sint Jozef stond enkele wonderen zoals genezing van tandpijn en een aangename geur, aan de kist toegeschreven. Ook zou het bidden bij de schrijn de hand van Petronella Knapen genezen hebben.[8]

Desalniettemin is Thomas a Kempis nooit zalig verklaard. Pogingen om Thomas zalig te verklaren stopten met het overlijden van aartsbisschop Maximiliaan Hendrik (1688) en pastoor Waeijer (1692), waarna tevens de belangstelling voor Thomas a Kempis afnam.[9]

Pas eind 19e eeuw zou de interesse voor Thomas a Kempis weer opkomen. Deze interesse ging echter niet zozeer om een zalig- of heiligverklaring, danwel om de schrijn. Vanaf de jaren 1880 is een heropleving vanwege een toename in onderzoek naar de toeschrijving van geschriften aan Thomas. Zo doet Karl Hirsche al vanaf 1873 pogingen om Thomas’ auteurschap van de Imitatio Christi te bewijzen door deze te vergelijken met Thomas’ overige werken. Maar pas sinds 1956 staat Thomas’ auteurschap voor vrijwel iedereen vast.[10] Ten tweede blijkt de hernieuwde aandacht uit een ontwerp wedstrijd voor een nieuw prominent graf voor Thomas dat op 10 november 1897 resulteerde in de onthulling in de Michaëlkerk aan de Roggestraat van het winnende ontwerp van Friedrich Mengelberg. Maar ook initiatieven om een openbaar monument te verwezenlijken ter ere van Thomas komen op gang.[11]

[1] Francesca Sbardella, “Patrimonializing human remains: Gestures and knowledge in catholic cloistered life,” in Material Religion 9, no. 4 (2013): 512.

[2] Valentina Napolitano, “On bone relic assemblages,” in Material Religion 13, no. 4 (2017): 525.

[3] Gretchen Buggeln, “A word on behalf of the object,” in Material Religion 5, no. 3 (2009): 357.

[4] Janet Hoskins, “Introduction,” in Biographical Objects: How Things Tell the Stories of People’s Lives (New York, London: Routledge, 1998), 2.

[5] “The changing roles of relics,” in Material Religion 9, no. 4 (2013): 504.

[6] Lettinck, “Zwolle: De reliekschrijn,” 486.

[7] Lettinck, “Zwolle: De reliekschrijn,” 486. T. Smit Het monument ter Eere van Thomas a Kempis: Benevens eenige geschiedkundige aantekeningen (Zwolle: J.M.W. Waanders, 10 november1897), 10

[8] Smit, Het monument ter, 11.

[9] Lettinck, “Zwolle: De reliekschrijn,” 487-488.

[10] Schrama, “Theologie en Spiritualiteit,” 207.

[11] Hendrikman, Een monument voor, 12-13 en 18.

Conclusie

Door de eeuwen heen heeft de aandacht en fascinatie voor Thomas’ geschriften de overhand gehad. Echter, door middel van deze object georiënteerde biografie werd het mogelijk het object te laten spreken voor zichzelf en voor Thomas’ leven na zijn overlijden. Verschillende invalshoeken boden de kans om de kist als reliek te bespreken, zijn (kunst)historische waarde, en de sociaal-maatschappelijke plaats van de schrijn. Hoewel een zalig- of heiligverklaring voor Thomas is uitgebleven, werden zijn beenderen toch als belangrijk genoeg gezien om op te graven, te koesteren en onder de aandacht te brengen. De beenderen werden in zoverre behandeld als relieken door er een schrijn voor te maken, als zodanig aan te duiden, en er in de 19e eeuw een groot grafmonument door Mengelberg voor te verwezenlijken. En hoewel de aandacht voor Thomas a Kempis door de eeuwen heen fluctueerde, bleek de zorg om zijn beenderen en het belang van de schrijn duidelijk in alle keren dat de schrijn meeverhuisde bij het sluiten en slopen van zijn verblijfplaatsen. Daarmee bewijst Thomas en de schrijn de tand des tijds te doorstaan en zich letterlijk mee te laten voeren met de veranderende wereld. Maar Thomas en de schrijn tonen zich vooral plaatsgebonden door de stad en omgeving niet te hebben verlaten.

Bibliografie

Ashby, Steven. ‘Artefact Biographies: Implications for the curation of archaeological ivories,’ in Ebur Protocol Document (2015), 2. Geraadpleegd via

www.ebur.eu/userfiles/file/Artefact%20biographies%20final%20doc.doc

Bach, Henk en Tom Waterreus, Verum, pulchrum et bonum: De neogotiek en het interieur van de Onze Lieve Vrouwebasiliek te Zwolle. Zwolle: Parochie Thomas a Kempis, 2010.

Berg, Marinus K.A. van den. “Thomas van Kempen: Agnietenberger met een missie binnen de muren,” in Ons Geestelijk erf 77, no. 1 (2003): 9-29.

Buggeln, Gretchen. “A word on behalf of the object,” in Material Religion 5, no. 3 (2009): 357-358.

Dlabacová, Anna en Rijcklof Hofman. De Moderne Devotie: Spiritualiteit en cultuur vanaf de late Middeleeuwen. Zwolle: WBooks, 2018.

Hendrikman, Ton. Een monument voor Thomas a Kempis. Zwolle: O.L.V.-Basiliek, 2014.

Hendrikman, Ton. “Thomas (Hemerken) van Kempen,” in OLVBasiliek-Zwolle (Zwolle, januari 2004), geraadpleegd via https://www.basiliekzwolle.nl/activiteiten/thomas.htm

Hoskins, Janet. Biographical Objects: How Things Tell the Stories of People’s Lives. New York, London: Routledge, 1998.

Lettinck, Nico. “Zwolle: De reliekschrijn van Thomas van Kempen,” in Overijssel: Plaatsen van Herinnering, ed. Wim Coster, Jan ten Hove, 483-494. Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker; Zwolle: Historisch Centrum Overijssel, 2011.

Museum Catharijneconvent, “Zwolle, Onze Lieve Vrouw ten Hemelopneming,” in Kerkcollectie digitaal.

Napolitano, Valentina. “On bone relic assemblages,” in Material Religion 13, no. 4 (2017): 524-526.

Sbardella, Francesca. “Patrimonializing human remains: Gestures and knowledge in catholic cloistered life,” in Material Religion 9, no. 4 (2013): 512-515.

Schrama, Martijn. “Theologie en Spiritualiteit: Een onderzoek naar het mens- en godsbeeld in de Hortulus Rosarum en de Vallis Liliorum van Thomas van Kempen,” in Tijdschrift voor Filosofie en Theologie 60, no. 2 (1999): 205-218.

Smit T. Het monument ter Eere van Thomas a Kempis: Benevens eenige geschiedkundige aantekeningen. Zwolle: J.M.W. Waanders, 10 november 1897.

“The changing roles of relics,” in Material Religion 9, no. 4 (2013): 504.

Verbeek, J. “De houtsnijder Hermannus van Arnhem,” in Bulletin van het Rijksmuseum 16, no. 1 (1968): 24-36.

Verbeek, J. “Hermannus van Arnhem, houtsnijder II,” in Bulletin van het Rijksmuseum 16, no. 2 (1968): 67-76.