Maarschalkerweerdorgel

Maarschalkerweerdorgel

Liesbeth van Es

Het hoofdorgel in de Onze Lieve Vrouwe Basiliek is een bijzonder object, een bijzonder erfgoed. Het is niet alleen een historisch voorwerp met een rijke geschiedenis, het is nog steeds een levend muziekinstrument dat wekelijks gebruikt wordt in de eredienst. In deze biografie wordt ingegaan op een aantal belangrijke aspecten in het verleden en heden van dit orgel.

EEN STUKJE GESCHIEDENIS

De geschiedenis van het orgel van de Onze Lieve Vrouwe basiliek begint in het jaar 1697, in de Observantenkirche in Münster, Duitsland. In de kerk die bij het Franciscaner klooster behoorde werd door Nicolaus Brunswick een orgel geplaatst in een kas die was vervaardigd door kloosterlingen van de orde die als volleerde timmermannen het interieur van hun eigen kerken bouwden.

Observantenkirche

Het orgel heeft ruim een eeuw dienstgedaan in de kloosterkerk, rond het jaar 1811 sloot het klooster de deuren. Mogelijk was het al eerder buiten gebruik.[1] Duitsland kende in de 18e eeuw nog steeds de middeleeuwse structuur van kleinere deelstaten met elk hun eigen vorst. Aan het einde van de 18e eeuw waren dit er nog bijna 300. Typisch voor de Duitse landsstructuur was dat niet alleen wereldlijke leiders, maar ook bisschoppen aan het hoofd konden staan van zo’n deelstaat. [2] Onder de militaire en politieke invloed van de Franse Revolutie en Napoleon was er tussen 1802 en 1814 een grote herstructurering van deze deelstaten, door middel van de massale mediatisatie en secularisering. Het aantal deelstaten werd teruggebracht van 300 tot ongeveer 39. Vorsten die hierdoor en door de annexatie van hun gebied door het Franse keizerrijk van Napoleon hun land en macht waren kwijtgeraakt, werden gecompenseerd in de vorm van grond en gebouwen. De kerkelijke deelstaten kregen deze compensatie niet en veel kloosters werden gesloten.

Impressie van het oorspronkelijke orgelfront, getekend door Bert Dijkink

Zo ook het klooster in Münster en de inboedel van de kerk kwam op de markt. In dezelfde tijd, in Zwolle, werd de Onze Lieve Vrouwe basiliek juist teruggegeven aan de parochie en deze was na een renovatie in 1811 klaar voor de eerste mis. Door bemiddeling van de hoogleraar Kistenmaker uit Münster werd de koop in 1812 gesloten en kon het orgel worden getransporteerd naar Zwolle. Dat was nog geen sinecure in oorlogstijd, maar uiteindelijk lukte het om het orgel per schip te vervoeren. Omdat het orgel op een orgelgalerij zou komen te staan, moest het orgel aangepast worden en in de toren moest een zolder worden gemaakt voor de windvoorziening. In 1813 waren de werkzaamheden klaar.

Gedurende de 19e eeuw werd nog veel aan het orgel gewerkt en gebouwd. In het jaar 1817 werd voor een fors bedrag aan het orgel gewerkt, Georg Heinrich Quellhorst uit Oldenzaal diende een rekening in van meer dan 2000 gulden. Het is niet bekend wat er toen gebeurd is, maar het is wel waarschijnlijk dat er meer is uitgevoerd dan alleen het noodzakelijk onderhoud. Uit onderzoek in 2005 komt het vermoeden dat toen de pedaaltorens en de koppelvelden zijn aangebouwd.[3]

pedaaltoren

In de jaren 1822, 1832, 1850 en 1868 zijn verdere wijzigingen aangebracht en werd de gelijkzwevende stemming aangebracht. Deze stemming zorgde ervoor dat in alle toonsoorten gespeeld kon worden, een vereiste dat in de muziek van die tijd steeds meer op kwam. Ook zijn er veranderingen aangebracht in de decoraties. Enkele beelden op het orgel zijn verdwenen, mogelijk tijdens de inbouw van het nieuwe orgel. En is nu op een van de houtsnijwerken een klarinet afgebeeld, een instrument dat pas rond 1800 is uitgevonden.

EEN NIEUW ORGEL

Hoewel de Onze Lieve Vrouwe basiliek al in 1811 klaar was voor de eerste mis, duurde het een aantal jaren voordat de parochie de kerk accepteerde als hun Godshuis. Tot het jaar 1850 waren de schuilkerken nog actief en bleef men naar de vertrouwde plaatsen gaan voor de mis. Pas in 1853 kwam de schola, het kerkkoor naar de basiliek en in 1876 werd de eerste beroepsmusicus aangesteld als cantor-organist: Johan Sylvester Ponten. Hij was een belangrijke figuur voor de opbouw van liturgie en koren.

In de tweede helft van de 19e eeuw waren op het gebied van de bouwkunst en de kerkmuziek grote ontwikkelingen gaande. De neogotiek deed zijn intrede en in de mis was een hernieuwde aandacht voor het gregoriaans. De kerk kreeg het zo kenmerkende interieur in de neogotische stijl en ook het orgel werd vernieuwd. Het oude barokorgel had voortdurend onderhoud nodig en paste niet in de 19e-eeuwse tijdgeest.

Op dat moment waren in Nederland twee belangrijke gilden die de renovatie en verbouwing van kerkinterieurs uitvoerden. Bij deze gilden waren architecten, vaklieden en ook een orgelbouwer aangesloten waardoor ze een totaalplaatje konden aanbieden bij de verbouwing van een kerkinterieur. De Amsterdamse school stond onder leiding van Pierre Kuipers en had als orgelbouwer Adema. De Utrechtse school, het Bernulphusgilde – geïnitieerd door kapelaan Heukelom, met bestond uit een groep kunstenaars als de altaarbouwer Friedrich Mengelberg, de kopersmid Gerard Bron en de orgelbouwer Michaël Maarschalkerweerd. Die laatste was niet nieuw voor de kerk, al sinds 1868 werd het onderhoud van het orgel door de firma Maarschalkerweerd uitgevoerd.

In 1894 wordt door het kerkbestuur het fiat gegeven voor de bouw van een nieuw orgel. Hier was uiteraard veel geld voor nodig, dit geld kwam er dankzij een gift van de familie Heerkens – van Sonsbeeck.

FAMILIE HEERKENS – VAN SONSBEECK

Wie was nu deze familie? De schenking werd gedaan door Theodoor Heerkens (1854-1909), die de opdracht voor het nieuwe orgel vanuit zijn functie als kerkbestuurder ondertekende, en zijn moeder, Anna Cornelia van Sonsbeeck (1826-1911). De familie Heerkens was een van de oprichters van de belangrijke azijnfabriek Heerkens Schaepman en Co. In deze fabriek werden ook kaarsen voor de rooms-katholieke kerk vervaardigd.

Theodoor Heerkens

Theodoor Heerkens was van 1876 tot 1904 firmant van deze fabriek, een van de grootste fabrieken van Zwolle in die tijd. In 1904 werd hij lid van de Eerste Kamer, voor de RKSP, de Rooms-Katholieke Volkspartij. Hij was zeer actief in het katholieke leven in Zwolle. Zo was hij onder meer kerkrentmeester van de Onze Lieve Vrouwe kerk.

Het was niet ongebruikelijk dat invloedrijke families geldbedragen schonken aan hun kerk, denk aan de Herenbanken in de oude Groninger Kerken en de gilde altaars die in de middeleeuwen in verschillende kerken werden gebouwd. Het bedrag dat door Heerkens – van Sonsbeeck werd geschonken voor het orgel was aanzienlijk voor die tijd: fl. 16.000,-[4]. Op 12 september 1894 werd het contract getekend en kon de bouw beginnen. De schenkers werden geëerd door het schenkingsbord en een reliëf met het familiewapen[5] boven op het orgel.

R.-K. KERKMUZIEK AAN HET EINDE VAN DE 19E EEUW

Naast de ontwikkeling richting de neogotiek in kerkbouw en interieur, het teruggrijpen naar een eerdere periode, was een vergelijkbare verandering te zien in de kerkmuziek in die tijd. Halverwege de 19e eeuw was de liturgische praktijk verloederd en de kerkmuziek stond niet meer in het teken van de eredienst, maar leek meer op een concert dat los stond van wat er in de dienst gebeurde. Dit leidde tot een nieuwe liturgische beweging, het caecilianisme. Er werd teruggegrepen op de gregoriaanse melodieën en polyfone koorzang in de stijl van de 16e-eeuwse componist Pierluigi da Palestrina, maar wel in een romantische uitvoering, met gevoelige en op de heiligheid gerichte klanken. De naam caecilianisme komt van de Duitse vereniging van kerkmuziek, de Caecilienverein, gesticht door Franz Xavier Witt en gericht op de terugkeer van het gregoriaans. De eerste organist van de Onze Lieve Vrouwe kerk, Sylvester Ponten, was van Duitse afkomst en had toegang tot de Duitse tijdschriften van deze vereniging. De invloed van het caecilianisme was duidelijk aanwezig in Zwolle.

Tijdens de provinciale synode van 1865 werd een en ander vastgelegd in de Acten van de synode. De bedoeling van deze synode was om liturgisch de zaken op orde te stellen. Over de muziek werd onder andere gezegd: ‘Muziek in de kerk mag niet dartel of onzuiver zijn. Het gebruik van het gregoriaans dient bevorderd te worden en de geestelijken moeten zich in het zingen daarvan bekwamen. De harmonische of gefigureerde muziek moest zich onderscheiden door ernst en waardigheid, zuiverheid en majesteit.’

Ook voor het orgel kwam een aantal richtlijnen. ‘Het orgel mocht de stemmen der zangers niet wegdrukken noch het gemoed aanstoot geven. Het dient deftig te zijn in maat en tempo, kuisch in melodie, geheel en al vrij van ijdele kunstenarij.’

Dit leidde in de orgelbouw tot nieuwe registers, zoals de vox céleste en de zwelkast, die ervoor zorgt dat de klank van het orgel klinkt alsof het van heel ver weg komt, zoals engelenzang vanuit de hemel.

MAARSCHALKERWEERD IN ZWOLLE

Maarschalkerweerd heeft veel orgels gebouwd in Nederland, het bekendste is wellicht het orgel in het Concertgebouw. Was het aanvankelijk het gebruik om de orgels van de meesterbouwer Michaël Maarschalkerweerd in te delen in ‘Franse’, ‘Duitse’ en ‘Nederlandse’ orgels, tijdens een symposium over de orgelbouwer in 2015[6] kwam men tot de conclusie dat dat niet zo makkelijk was. Maarschalkerweerd was vooral op de hoogte van alle ontwikkelingen in binnen- en buitenland in de orgelbouw en wist deze te integreren in zijn werk.

Speeltafel van het Maarschalkerweerdorgel

Het orgel in Zwolle is dan ook zeer geschikt voor de Rooms-Katholieke eredienst. Voor het orgel moest nog wel het een en ander verbouwd worden op het koor. Het koor werd fors uitgebreid, zodat de orgeltafel los kwam te staan van het orgel. Zo kon de cantor-organist zijn koorleden dirigeren tijdens het spelen.

Maarschalkerweerd heeft in Zwolle (en ook in Nederhorst den Berg) voor het eerst gebruik gemaakt van de rein-pneumatische tractuur gemaakt door Carl Weigle. Deze techniek zorgde ervoor dat de toetsen van het orgel veel makkelijker konden worden ingedrukt, zodat de lange legato lijnen van de romantische muziek gespeeld konden worden. De expressieve elementen liggen in de zachte solostemmen als de Vox Humana, Vox Céleste en de Hobo. Dit maakt het zeer geschikt voor bijvoorbeeld de Duitse romantische orgelmuziek van Max Reger. Qua dispositionering zijn de Franse elementen in nauwe samenspraak met de Duitse klankwereld geplaatst. Ook het generaal crescendo was een grote vernieuwing. Aanvankelijk was het op een orgel alleen mogelijk om sterker te spelen door een register uit te trekken, de muziek klonk dan van het ene op het andere moment een stukje sterker. Door het generaal crescendo kon de organist middels een soort pedaal geleidelijk sterker en zachter spelen. Dat was een belangrijke techniek voor het spelen van romantische muziek.[7]

Organist Sylvester Ponten was zeer betrokken bij de ontwikkeling van het nieuwe orgel. Zo heeft hij een aantal richtlijnen in het contract laten zetten, onder meer op het gebied van de bekleding van de klaviertoetsen, de intonatie van de bazuin en trompetten, de orgelkas en het materiaal van de frontpijpen.

HET ORGEL IN DE PERS

Op 15 augustus 1896 werd het nieuwe orgel officieel in gebruik genomen, op het patroonsfeest van de kerk, het feest van Maria ten Hemelopneming. In de Provinciale Zwolsche en Overijsselsche Courant werd uitgebreid beschreven hoe ’s ochtends een mis werd gehouden en in de middag een orgelbespeling. Uit de gespeelde muziek is de tijdgeest van de laat 19e eeuw duidelijk zichtbaar. Er werd een mis uitgevoerd van Palestrina en een Te Deum van Haller. De krant noemt de gespeelde werken zeer gelukkig en meldt dat de organisten het instrument in al haar facetten laten horen.

Het orgel is tijdens de ingebruikneming uitgebreid gekeurd door Jos. A. Verheyen, de organist van het Concertgebouw en de Mozes en Aaronkerk in Amsterdam. Hij was een van de musici die de orgelbespeling verzorgden. Het keuringsrapport is lovend. Met name de intonatie wordt geroemd. Aan het einde schrijft Verheyen: “Het nieuwe orgel dient door het kerkbestuur niet alleen met volle gerustheid, maar met lof in ontvangst genomen te worden.”

ORGANISTEN

Dat het orgel een prachtig instrument is, is misschien ook wel te merken aan het geringe aantal organisten dat de Onze Lieve Vrouwe basiliek gekend heeft. In totaal zijn er sinds de ingebruikname van het orgel maar vier musici in dienst geweest als dirigent-organist. Een baan voor het leven dus.

Gerard Keilholtz

Johan Sylvester Ponten werd aangesteld in 1878 en heeft een grote invloed gehad op het orgel tijdens de bouw. Ponten was getrouwd met een dochter van de beroemde componist Hendrik Andriessen, een belangrijke figuur voor de Nederlandse orgelwereld. Sylvester Ponten was zeer actief in het muziekleven in Zwolle, zo richtte hij de Katholieke Dirigenten en Organisten vereniging op en het Toonkunstkoor Caecilia, dat nog steeds jaarlijks de Mattheüs-passion van Bach uitvoert. Ponten werd in 1919 door zijn zoon Eduard opgevolgd. Eduard bleef daar dirigent en organist tot 1963. Van 1963 tot 1977 werd de positie vervuld door Herman Hemels, waarna de huidige dirigent-organist aantrad: Gerard Keilholtz. Gerard heeft zich intensief verdiept in de geschiedenis van de orgels in de Onze Lieve Vrouwe basiliek, wat onder meer leidde tot een uitgave over de instrumenten, de uitgave is inmiddels voor de zevende maal herdrukt.

website : Maarschalkerweerdorgel

Literatuur

Heerkens – van Sonsbeeck, familiearchief, Historisch Centrum Overijssel

Hendrikman, A.J., De Onze Lieve Vrouwebasiliek in Zwolle (sinds 1399): geschiedenis in vogelvlucht, 2002

Keilholtz, G. Orgelgeschiedenis van de Onze Lieve Vrouwe basiliek Zwolle, zevende editie 2013

Laus, J. Maarschalkerweerd & Zoon : orgelmakers te Utrecht, 2008

Redactie Provinciale Zwolsche en Overijsselsche Courant, augustus 1896

Vernooij, A., RK-kerkmuziek uit de 19e eeuw en het orgel, Het Orgel 116 (2015)

Noten

[1] Over de exacte datum zijn de verschillende bronnen het niet eens. Genoemd worden de jaartallen 1797 en 1811-1812. Vanwege het feit dat de Reichsdeputationshauptschluss op 25 februari 1803 plaatsvond is hier gekozen voor het jaar 1811.

[2]Hochstift is de term die wordt gebruikt voor deze bisschoppelijke deelstaten, de bisschoppen hadden naast hun territoriale bezit ook nog de kerkelijke verantwoordelijkheid voor hun diocese.

[3] Afbeelding 2: Keilholtz, G. Orgelgeschiedenis van de Onze Lieve Vrouwe basiliek Zwolle, 2013, pag. 15: een impressie van het oorspronkelijke orgelfront, getekend door Bert Dijkink

[4] Ongeveer € 7.250,-

[5] Het wapen van de familie Heerkens, de drie haringen in een blauw bord, is ook te zien in een van de ramen van de basiliek, ook geschonken door de familie.

[6] Smelik, J. Symposium over Michaël Maarschalkerweerd, in Het Orgel Jaargang 111 (2015) nummer 6

[7] Voor een uitgebreide technische beschrijving van het orgel, zie Keilholtz, Orgelgeschiedenis, pag. 26-33